Zelf vind ik het natuurlijk ook leuk om te schrijven. Ik ben correspondent geweest voor het studentenblad Modulair van de Open Universiteit en ik heb columns geschreven voor de nieuwsbrief van de studentenvereniging Cultuurwetenschappen ''De Verlichting''. Maar ook heb ik wel eens een gebruiksaanwijzing geschreven!
Daarnaast schrijf ik korte stukjes die zowel kritisch als beschouwend kunnen zijn, kinderverhaaltjes en gedichten.
Ik ben te benaderen als tekstschrijver en het herschrijven van korte stukken.
Mijn laatste haiku:
het bos geurt en ruist
de zacht verende paden
voeten die dansen
Hieronder nog een aantal teksten van mijzelf.
Alles kan gewassen worden.
Als u nu denkt dat dit nonsens is, heeft u vast gelijk.
We leven in een tijd waarin veel gewassen wordt. Alles moet schoon zijn, wij, ons huis, onze kleren. Met de komst van de wasmachine zouden we meer tijd overhouden. Dus er zou minder tijd aan de was hoeven worden besteed. Maar er worden alsmaar meer wasjes gedraaid. Grote wasjes, kleine wasjes en maar draaien...Met ongekende ijver gaan we het vuil te lijf, geen vlekje op de vloer of we rennen er achteraan met een ultra schoonmakend poetsdoekje.
Wijzelf gaan veel vaker onder de douche dan de vroegere wekelijkse wasbeurt die vaak in het water plaatsvond waarin eerder al een broertje of zusje gewassen was.
Kleding kan door te veel wassen verwassen raken. Geen probleem, dan kopen we gewoon nieuwe. Maar kunnen mensen ook verwassen raken?
Geen vlekje meer op onszelf, het vuil uitgebannen. Geen vlekje liefst ook op onze ziel; dat moet worden weggepoetst, verwerkt totdat we schoon zijn en er zelfs geen klein rottig rugzakje meer aan onze stijve schouders hangt.
Ja, mensen kunnen ook verwassen raken, denk ik. Ze vervagen en komen niet meer tot volle wasdom.
Maar je kunt zo gauw geen nieuwe kopen in de winkel en de oude weggooien.
Nu even iets geheel anders.
Een tekening kan ook gewassen worden, met inkt bijvoorbeeld of aquarelverf, om mooie effecten te verkrijgen, die soms aardig vlekkerig worden, mooi vlekkerig. Dan klei. Ook klei kun je wassen. Je maakt eerst iets van klei, dan bak je het en dan ga je er met een kwast en een kleuroxide opgelost in water overheen. Je krijgt dan ook mooie oneffen effecten. Speels en vlekkerig. Je poetst het een beetje na maar niet geheel af. En laat het erbij. Dan weer bakken en benieuwd zijn naar het resultaat.
Zou dat ook bij mensen kunnen? In plaats van ons te verwassen ons eens wassen zoals een tekening of klei, zodat er weer wat extra kleur opkomt, zo'n getekende oneffen kleur, wellicht met ''vuile'' deeltjes erin, die het geheel spannend maken. Een beetje experimenteren.
Nee, nu niet weer gelijk uit gewoonte weer alles wegpoetsen! Laten zitten!
Verwassen of gewassen zijn, that's the question.
De ziel bestaat niet meer. Vroeger wel, maar nu niet meer. Met voortschrijdend wetenschappelijk inzicht is vastgesteld dat 'wij ons brein zijn' en voor gevorderden in de materie zetelt ons brein in ons gehele lichaam en 'zijn wij dus ons lichaam'. Een voorwaar verlicht inzicht dat ons doet trillen van een met passie doorleefd AHA!
De ziel, de psyche, de animus of anima, wat is zij eigenlijk?
Volgens Musil is de ziel datgene 'dat wegkruipt zo gauw sprake is van algebraïsche vergelijkingen.'
Maar goed, de ziel bestaat dus niet. Wel schijnen er zielenknijpers te bestaan. Dat is een overblijfsel van de vroegere zielkunde, die momenteel niet meer bestaat.
Iemand kan zielsgelukkig zijn of zielig en meerdere iemanden kunnen zielsverwanten zijn. Dat kan dan weer wel en nog steeds. Blijkbaar is er toch iets van de ziel overgebleven, al was het maar in het talige leven.
Bestaat de taal eigenlijk wel? En bestaat datgene waar de taal naar verwijst eigenlijk wel?
Misschien moeten we maar stoppen met dat zwart-wit denken dat iets definieert als bestaand of niet bestaand. Misschien zijn er in deze wereld nog glijdende schalen begrippen en is er tussen bestaan en niet bestaan nog een hele wereld of 'werkelijkheid' van grensgevallen te vinden.
Dat lijkt me wel een mooi poëtisch idee. Vaak lijkt niet duidelijk vast te stellen dat hetgene dat in gedichten wordt beschreven bestaat dan wel niet bestaat.
Zo zou het met de ziel ook kunnen zijn. De ziel als poëtisch idee die is weggekropen onder het rationele geweld en digitale afbakening.
Die ziel heeft zich wellicht verstopt, ze is weggekropen onder een grote boom die zijn kroon beschermend over haar heen strekt. Maar ook dat is niet genoeg. Zij kruipt weg tussen de wortels van de boom, de boom die zich uitstrekt van het ondergrondse tot ver in de bovenwereld die helder lijkt, maar waar de lucht soms toch vervuild raakt.
Het ondoorgrondelijke, daar heeft de ziel zich verstopt.
En dan zie je soms een al dan niet arme ziel ronddolen, op zoek naar de ziel; een kunstenaar, een dichter wellicht.
Maar bestaat een kunstenaar eigenlijk wel? Wat is dat? Of is dat ook alleen maar een begrip dat we naar believen in kunnen vullen?
Hé, waar is die kunstenaar die ik net zag nu plotseling gebleven?
Onder de wortels van een boom misschien? Of ondergronds gegaan?
Als je je bewust bent dan weet je iets, dat zit in het woord wust. Bewustzijn is zo: beweetzijn. Is er dan ook wustzijn oftewel weetzijn? Ik weet dus ik ben, dat klinkt net even anders dan ‘ik denk dus ik ben.’
Nu we toch met het ik bezig zijn betekent zelfbewustzijn dus gewoon ‘weten dat je bent’. Volgens sommigen, bijvoorbeeld de neurowetenschapper Damasio, ‘vóel je dat je bent’. Het is het voelen van de grenzen tussen het zelf en het niet-zelf door het organisme, dat al op celniveau zijn oorsprong heeft. Heel fysiek dus en zonder scheiding tussen geest en lichaam zoals Descartes die aanbracht.
Zo dat is dan weer duidelijk, maar toch roept het zelf(bewustzijn) vele vragen op. Zo breken neurowetenschappers en filosofen zich het hoofd erover en zijn velen op zoek naar ‘zichzelf’, waarbij ze dus aangeven niet zo goed te wéten wie ze zelf zijn, wat dat eigen zelf nu eigenlijk is. En dus gaan ze op zoek daarbij geholpen door talloze zelfhulpboeken, die grif verkocht worden en waarvan er steeds bijkomen. Dit doet me denken dat de voorhanden zijnde zelfhulpboeken het vinden van het zelf nog niet echt hebben bespoedigd.
Ik vermoed dat het zoeken naar dat zelf wordt bemoeilijkt doordat de zoekende veelal veronderstelt dat het hier gaat om een stabiel en authentiek zelf dat verstopt zit achter allerlei invloeden van buitenaf. Pel de schillen af en huppekee daar is het echte zelf.
Maar ach, mensen, met of zonder zelf, worden constant beïnvloed; er gaat iets in, dat wordt verwerkt en er gaat iets uit. Het zelf lijkt zo aan constante verandering onderhevig, net als alles in de natuur. Aldus wordt het oorspronkelijke, authentieke en zogenaamd echte zelf niet gevonden en komen er weer nieuwe ‘zelf’hulpboeken en cursussen bij. En denk je eindelijk jezelf te hebben gevonden, dan is het stiekum al weer veranderd!
Maar zeg nou zelf: ben jij nog dezelfde als vroeger? En zou je dat ooit weer kunnen zijn?
In Tegenlicht, een programma over hedendaagse ontwikkelingen zag ik een Japanner die een firma had opgericht waarin je een identieke menselijke robot kon laten maken, die bijvoorbeeld op jezelf lijkt. De androides zagen er uit als mensen en bewogen, knipperden met hun ogen, praatten met je, reageerden etcetera. Ze wisten dus hoe ze moesten reageren op vragen en mededelingen. Je zou bijna denken dat ze bewustzijn hadden. Hun mondjes gingen open en dicht; het mocht nog wat beweeglijker, maar dat was een kwestie van tijd..
De Japanner zelf had een robot gemaakt die zijn evenbeeld was; we zagen ze in de documentaire gezellig naast elkaar zitten. De robot bewoog nog ietwat schokkerig met zijn hoofd, maar slechts lichtjes. De Japanner zelf wilde graag identiek blijven met zijn tweelingbroer. Daartoe, zo legde hij uit, maakte hij af en toe gebruik van een klein beetje plastische chirurgie. Dat verklaarde zijn weinig beweeglijke gezicht, dat zo te zien strakgetrokken en met botox bewerkt was, waardoor hij inderdaad op zijn robotbroer begon te lijken. Ook zijn hoofd bewoog af en toe een beetje schokkerig, maar dat kon ook zijn door zijn verregaande identificatie met de identieke robot. Wie deed nu wie na?
Hij vertelde dat hij niet inzag dat er een verschil was tussen deze robots en mensen, het was volgens hem hetzelfde, identiek dus. En in Japan geven ze aan alles een ziel dus ook een robot heeft een ziel. Enfin, in Japan waren al robotverkoopsters en receptionistes aan het werk, dus de integratie in de echte mensenwereld kwam al aardig op gang. Robothondjes waren ook normaal en als deze kapot waren en niet meer gerepareerd konden worden waren ze dood en kwam er een religieus afscheidsritueel om de ziel los te maken van het robotlijk.
Enige dagen later maakte ik in het Muziekgebouw een pianorecital van de beroemde Russische pianist Sokolov mee.
De uiterst subtiele manier waarop hij bepaalde stukken speelde, met soms een bepaald teder te noemen behandeling van de toetsen, dan weer een agressieve aanval erop en alles ertussen in, de manier waarop hij expressie en gevoel in de muziek tot uitdrukking deed komen, het theatrale. Ik moest denken aan de robots. Zou het mogelijk zijn?
Ach nee, dat kunnen deze toch zo menselijke robots toch niet. Het blijven toch machines? Hoe menselijk ze er ook uit lijken te zien.
Geen emotie, geen passie, geen theater, kortom: er zit geen muziek in…
Als ik aan niets denk, denk ik automatisch aan iets. Immers, niets is niet iets.
Zo lijkt het probleem van wat er het allereerst was, simpelweg opgelost, want als niets niet iets is, was er eerder al iets. Daarna kun je dus nadenken: wat als iets er niet was, als er niets was?
En dan beginnen de problemen, je komt er niet meer uit, zelfs niet met behulp van de moderne wetenschap. Er lijkt dus altijd wel iets te zijn en dat doet me dan weer denken aan het 'ietsisme', waarin mensen geloven die liever niet in de Grote Schepper oftewel God geloven, maar het niet kunnen opbrengen om dan maar niets (daar heb je het weer) te geloven. Dan zeggen ze: ''er moet toch iets zijn'' en dat iets wordt dan door een mysterieus waas omgeven, een transcendent waas.
Het is dan het Iets dat het doet, wat mij toch weer sterk doet denken aan een goddelijke macht.
Nee, dan het echte niet geloven, in niets geloven, kan dat wel? Diegenen die zich atheïst noemen zouden ongelovigen zijn. Maar helaas, het woord zegt het al, zij geloven niet in God.
Wat natuurlijk niet wil zeggen dat zij in niets geloven. Vaak geloven atheisten wel in iets, bijvoorbeeld in de wetenschap. Die zou ''de waarheid'' het meest benaderen, en dus geloven zij dat de waarheid bestaat. Zij kan immers benaderd worden?
Zodoende wordt er wat af geloofd. Niets lijkt echter zeker.
Daar heb je dat niets weer. Maar niets is niet iets.
Als ik nou helemaal niets geloof, dan ben ik dus een aanhanger van het 'nietsisme'. Dat lijkt zo te zien een tegenhanger van het 'ietsisme'. Maar ook hier kan ik niet in geloven, want ik had toch vastgesteld dat niets niet bestaat? Want hoe kun je nou geloven in iets waarvan je al hebt vastgesteld dat het niet bestaat?
Conclusie: er is altijd wel wat
'Oude stenen, daar wonen we in', zegt opa, 'niks dan oude stenen'.
Katja kijkt op. Opa lijkt wel te mopperen, maar dan ziet ze zijn ogen glinsteren.
'Veel mensen vinden oud mooi', zegt opa, 'ze gaan op reis en de hele vakantie bekijken ze oude stenen: kerken, kastelen en allerlei gewone huisjes. En maar foto's maken. Maar hier staat nooit iemand voor het huis te kijken en foto's te maken. Konden ze mij ook meteen fotograferen, ik ben ook oud, dus ik ben ook mooi. Vind je ook niet Katja'?
Katja lacht. Ze ziet opa opeens als een oude steen, nou meer een rots dus!
'Dan ben jij een grote oude steen, opa, die staat dan voor het huis, een oude rots. Dat is toch wel bijzonder, daar willen ze vast wel foto's van maken'.
'Je hebt gelijk Katje van me', zegt opa, 'dat is echt apart, heel goed bedacht, ik ben natuurlijk ook een oude rots.'
'Een keisterke rots!' zegt Katja.
'Ja, ja een kei ben ik, maar deze kei van een vent wil toch niet de hele tijd zo voor het huis staan als een soldaat op wacht, maar liever op een bankje zitten. Tja, die oude benen...'
'Dat is niet erg opa', roept Katja, 'een rots op een bankje, dat is pas echt leuk, dan komt iedereen wel kijken'.
Opa lacht. In zijn ogen verschijnen kleine sterretjes, zo'n plezier heeft hij opeens.
'Nou, in de benen', zegt hij, 'genoeg gepraat, we moesten maar eens wat doen dan!'
Puffend staat hij op en ze lopen naar buiten, waar het bankje staat.
Opa gaat zitten. 'He, he, de rots zit hoor', zegt hij.
Katja gaat erbij zitten. 'Kan een jonge steen ook?' Vraagt ze.
Opa trekt een diepe rimpel op zijn voorhoofd.
'Hm, stenen zijn eigenlijk ontzettend oud, die kun je zelfs vinden als ze al een miljoen jaar bestaan'.
'Maar ik wil ook een steen zijn, zegt Katja. Dat moet toch kunnen, zijn er dan geen pasgeboren stenen?'
'Vooruit dan', bedenkt opa nu. 'Een verse steen, een baksteen bijvoorbeeld. Dan wordt er gewoon klei gebakken en hup daar heb je de baksteen'.
'Maar oude huizen zijn toch ook gemaakt van baksteen opa? Dat zijn dan toch ook oude stenen?' Nu krijgt Katja ook rimpels. Het is vandaag een ingewikkeld spel.
'Ja', zegt opa, 'mijn huis is van oude bakstenen, maar ja, er komen toch elke dag nieuwe huizen bij? Dan ben jij de eerste steen van jouw eigen huis later. Kun je nog sparen'. Ze zitten even te zonnen. Het is mooi weer. Ook stenen moeten zon hebben, dan worden ze lekker warm.
En zo zitten de twee stenen lekker warm te worden op de bank als de vader van Katja komt om haar op te halen van het bezoek aan opa.
'Wat zijn jullie aan het doen?' vraagt hij. Net alsof dat niet duidelijk is: ze zitten.
Maar ze zitten wel op een bijzondere manier.
'Wij zijn twee stenen papa', zegt Katja. 'Ik ben de jonge steen, een verse baksteen'.
'En ik ben de oude steen, een rots,' zegt opa tevreden.
Papa glimlacht. 'Dat is nou echt bijzonder', zegt hij, 'daar ga ik een foto van maken!'
En dat doet hij.
Opa en Katja draaien langzaam hun hoofd naar elkaar toe en grijnzen.
'Gelukt!' zeggen ze allebei tegelijk.
Het was een leuk bezoek. Daar zijn het over eens.
'Oude stenen, daar wonen we in', zegt opa, 'niks dan oude stenen'.
Katja kijkt op. Opa lijkt wel te mopperen, maar dan ziet ze zijn ogen glinsteren.
'Veel mensen vinden oud mooi', zegt opa, 'ze gaan op reis en de hele vakantie bekijken ze oude stenen: kerken, kastelen en allerlei gewone huisjes. En maar foto's maken. Maar hier staat nooit iemand voor het huis te kijken en foto's te maken. Konden ze mij ook meteen fotograferen, ik ben ook oud, dus ik ben ook mooi. Vind je ook niet Katja'?
Katja lacht. Ze ziet opa opeens als een oude steen, nou meer een rots dus!
'Dan ben jij een grote oude steen, opa, die staat dan voor het huis, een oude rots. Dat is toch wel bijzonder, daar willen ze vast wel foto's van maken'.
'Je hebt gelijk Katje van me', zegt opa, 'dat is echt apart, heel goed bedacht, ik ben natuurlijk ook een oude rots.'
'Een keisterke rots!' zegt Katja.
'Ja, ja een kei ben ik, maar deze kei van een vent wil toch niet de hele tijd zo voor het huis staan als een soldaat op wacht, maar liever op een bankje zitten. Tja, die oude benen...'
'Dat is niet erg opa', roept Katja, 'een rots op een bankje, dat is pas echt leuk, dan komt iedereen wel kijken'.
Opa lacht. In zijn ogen verschijnen kleine sterretjes, zo'n plezier heeft hij opeens.
'Nou, in de benen', zegt hij, 'genoeg gepraat, we moesten maar eens wat doen dan!'
Puffend staat hij op en ze lopen naar buiten, waar het bankje staat.
Opa gaat zitten. 'He, he, de rots zit hoor', zegt hij.
Katja gaat erbij zitten. 'Kan een jonge steen ook?' Vraagt ze.
Opa trekt een diepe rimpel op zijn voorhoofd.
'Hm, stenen zijn eigenlijk ontzettend oud, die kun je zelfs vinden als ze al een miljoen jaar bestaan'.
'Maar ik wil ook een steen zijn, zegt Katja. Dat moet toch kunnen, zijn er dan geen pasgeboren stenen?'
'Vooruit dan', bedenkt opa nu. 'Een verse steen, een baksteen bijvoorbeeld. Dan wordt er gewoon klei gebakken en hup daar heb je de baksteen'.
'Maar oude huizen zijn toch ook gemaakt van baksteen opa? Dat zijn dan toch ook oude stenen?' Nu krijgt Katja ook rimpels. Het is vandaag een ingewikkeld spel.
'Ja', zegt opa, 'mijn huis is van oude bakstenen, maar ja, er komen toch elke dag nieuwe huizen bij? Dan ben jij de eerste steen van jouw eigen huis later. Kun je nog sparen'. Ze zitten even te zonnen. Het is mooi weer. Ook stenen moeten zon hebben, dan worden ze lekker warm.
En zo zitten de twee stenen lekker warm te worden op de bank als de vader van Katja komt om haar op te halen van het bezoek aan opa.
'Wat zijn jullie aan het doen?' vraagt hij. Net alsof dat niet duidelijk is: ze zitten.
Maar ze zitten wel op een bijzondere manier.
'Wij zijn twee stenen papa', zegt Katja. 'Ik ben de jonge steen, een verse baksteen'.
'En ik ben de oude steen, een rots,' zegt opa tevreden.
Papa glimlacht. 'Dat is nou echt bijzonder', zegt hij, 'daar ga ik een foto van maken!'
En dat doet hij.
Opa en Katja draaien langzaam hun hoofd naar elkaar toe en grijnzen.
'Gelukt!' zeggen ze allebei tegelijk.
Het was een leuk bezoek. Daar zijn het over eens.